‘Hoe vaak zit je daarin?’ Die vraag krijg – sinds corona, kreeg – ik vaak van bezoek. Ze wijzen dan naar de matwitte badkuip, die je vanuit het woonkamerdeel van mijn loft kunt zien. Dit maakt mijn bad een niet te missen onderdeel van mijn inrichting. Dat wilde ik ook. Al sinds ik de Franse film Diva (1981) zag. De ‘held’ bewoont een grote, vrij lege etage in een pakhuis. Midden in die ruimte staat een bad. In de film zit hij daar één keer in. Voor mij was dat niet eens nodig. Een bad hébben, dát is rijkdom. Of je het nu gebruikt of niet. Dat is voor praktische mensen niet goed te bevatten. Ze tellen de aanschafkosten van het bad op bij het ingenomen woonoppervlak en zetten de uitkomst af tegen het aantal uren dat ik erin doorbreng. Voilà, een nuttigheidsberekening. Maar ook een denkfout. Want ik geniet van een bad dat 24/7 naar mij lonkt. Ik hoor net dat het dinsdag 29 graden wordt. Of ik al plannen heb wat ik met dat mooie weer ga doen. Uh … nee. Misschien wel niets. Ook dát is rijkdom.