Hemelvaartsdag. Mooie dag om terug te denken aan mijn moeder, die acht jaar geleden overleed. Haar laatste jaren woonde ze in een verzorgingshuis. Haar kat Roesjka kon niet mee. Het hielp haar dat mijn zoon het beestje als derde kat in huis nam. Achteraf vraag ik me af of ik geen verzorgingshuis had kunnen vinden waar katten wél welkom zijn. Zeker nu, tijdens corona, realiseer ik me de waarde van aanraken en aangeraakt worden. Katten zijn daar ideaal voor, als mensen niet voorradig zijn. Als kind kwam er bij ons thuis ooit een kat aanlopen. Hij zat in de stromende regen voor de deur te mauwen. We lieten hem binnen en hij bleef. Wat een steun is zo’n beest als je je elke dag afvraagt waarom je naar school moet terwijl je wilt spelen. Die kat verdween. We namen een nieuwe om het gemis te vullen. Ook die kat verdween. Net als de derde. We hoefden geen vierde, niet wéér dat verdriet. Pas twintig jaar later zou ik horen dat onze buurman ze stuk voor stuk had vermoord. Had ik het eerder ontdekt, dan zou ik nu een strafblad hebben.
Toen mijn dochter zo oud was als ik toen onze eerste kat aanbelde, kwam er weer een kat aanlopen. Noes. Het duurde bijna een jaar voor je hem ongestraft kon aanraken, daarna brak het ijs. Als mijn dochter na een zware schooldag op de bank plofte, kwam hij meteen bij haar op schoot liggen. Noes stierf in mijn bijzijn, in de armen van mijn inmiddels volwassen dochter. Mijn moeder overleed in haar slaap. Zonder kat. Zelf was ze nooit knuffelig geweest, dus als kind heb ik dat niet echt geleerd. Ik had haar wel iets meer mogen aanraken tijdens haar laatste jaren.