De Dodenherdenking is iets dat ik al mijn leven lang serieus neem, overigens zonder dat in mijn familie doden zijn gevallen. Wel kende ik de verhalen over hoe mijn tante als jong meisje dagen alleen onderweg was geweest om eten te kopen bij boeren. Over hoe mijn vader als vijftienjarige hielp bij het stelen van spoorwegbielzen als brandhout voor de kachel. Ik kwam kwart voor acht thuis van een fotosessie ver weg. Mijn rammelende honger – nee, trek natuurlijk – moest wachten, het Belgische biertje niet. Dit detail noem ik om mijn verhoogde emotionaliteit, waarover dit stukje gaat, deels te verklaren. Ik zette mijn PC aan, browsde naar NPO 1 en zag een lege Dam. In de auto had ik gehoord dat de koning zou spreken en dat dat bijzonder was. Zal wel.
Daar kwamen ze. Femke bleef checken of ze wel in lijn liep, Willem-Alexander worstelde met zijn dit-raakt-me-diep-blik, terwijl Máxima liet zien dat je er alleen maar hoeft te zijn. En toen gebeurde het. Er volgde een gedicht en mooi gefilmde getuigenissen, uitgesproken door de kinderen van. Weg woei de keurmeester in mij. Ik landde waar ik moest zijn: op de Dam. Nu ging de koning mij, als onderdaan en republikein, toespreken. Had ik al verteld dat ik staande keek? Terwijl de ondergaande zon door mijn wandgrote ruiten scheen? Dat mijn PC-luidsprekers met opzet net iets te hard stonden? Willem-Alexanders woorden – ik ben copywriter, ik weet dat hij ze niet zelf schreef – sloegen al mijn snaren aan. ‘Sobibor begon in het Vondelpark. Met een bordje: Voor Joden verboden.’ Wat? Hoorde ik zelfs een subtiel kritische noot over oma’s vlucht naar Engeland? Ik was verkocht. Als we zo kunnen herdenken, dan neem ik de monarchie er gewoon bij. Met liefde. En, Wim-Lex, ik zag echt wel hoe je de route naar het spreekgestoelte inkortte door meteen op de tweede tree te stappen. Ja, zo doen mannen dat. Bedankt voor deze prachtige Dodenherdenking!