Vorige week schreef ik over ondergrondse afvalcontainers. Die heb je ook in Utrecht waar ik nu bijna een jaar woon. Een fijne stad die fietsers voorrang geeft en bewoners een afvalpasje. Mijn afvalcontainer – ja, ook hier het gepatenteerde ontwerp dat drie handen vereist! – gaat alleen open met zo’n pasje. Ik vergat dat nog wel eens mee te nemen, grrr. Dus overbevolkt dat pasje nu standaard mijn portemonnee. Toen ik laatst een blikje wilde weggooien dat ik al fietsend had leeggedronken (2,5 procent alcohol, in overleg met de Echte Nederlandse Fietsersbond gebrouwen), stopte ik dus keurig bij een afvalcontainer en nam de moeite mijn Ausweis tussen zijn dertig broertjes vandaan te pulken en tegen het display te drukken. Er was geen klik tussen mij en de bak: ik was buiten mijn vuilniszone. En het zou toch een mooie boel worden als mensen hun afval zomaar in een andere vuilniscontainer zouden deponeren dan in die ene bij hun woning? De Domstad zou op slag in Sodomstad veranderen. Ik liet het blikje dus maar op de klep achter, vertrouwend op de goede wil van de lokale vervuilingsgemachtigde. Tuurlijk, ik had het ook urenlang bij me kunnen houden, tot ik weer thuis was. Maar dan had ik me als burger een, door de gemeente gedresseerde, aap gevoeld. En kunstjes doe ik al genoeg met dat pasje en die drie-handen-container.