Balen. Slijmbeursontsteking in mijn linkerschouder. Bijverschijnsel van COVID-19, want daardoor is mijn sportschool nu dicht, zijn overal alle dumbbells (gewichten) uitverkocht en moest ik zelf buiten wat gaan klootviolen met de zwaartekracht.
Nu duw ik met mijn ene arm mijn karretje door de Albert Heijn, terwijl mijn andere zich afvraagt waarom de diclofenac niks doet. Even laat ik mijn karretje alleen achter om iets te pakken, maar meteen word ik terechtgewezen door een goedbedoelende medewerker die speciaal hiervoor is vrijgemaakt. Het karretje heeft niet langer de primaire functie om boodschappen te vervoeren, het dient om afstand te creëren. Had ik niet begrepen, net zo min als hoe je je triceps traint op een bankje in het park. Ofschoon ik Appie complimenteer met hun uitstekende maatregelen, dragen deze niet bij aan mijn toch al fragiele stemming. Dan klinkt het basloopje dat elke bonuskaarthouder kent ter intro van aanbiedingen. Maar die volgen niet uit de boxen, wel corona-adviezen. De laatste zin is: ‘Laten we lief zijn voor elkaar’. Op dat moment wurm ik mijn karretje eenhandig, dus onhandig, door de bocht, waarbij ik oogcontact maak met een andere kale, ongeschoren man. ‘Meneer, ik vind u lief!’ roept hij me zonder aarzeling toe. Weg is mijn kuthumeur. ‘Ik u ook!’